Amos 5

1Hoort dit woord, dat Ik over ulieden ophef, een klaaglied, o huis Israëls! 2De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand, die haar opricht.
  jonkvrouw Israëls Versta, het koninkrijk en den staat der tien stammen; verg. 2Ki 19:21 ; Isa 23:12 , en Isa 47:1 ; Jer 14:17 , enz. met de aantekening.
,
 is gevallen, Dat is, zal zekerlijk al haast vallen, zie Hos 4:5 , en Hos 5:5 , en Hos 14:2 .
,
 weder opstaan; Hebr. niet toedoen op te staan; als wanneer iemand ter aarde is nedergestoten, en niet vanzelf weder kunnende opstaan, van alle anderen verlaten wordt en ter aarde liggen blijft; alzo zou Israël tot zijn vorigen bloeienden staat niet wederkomen; ofschoon er enig overblijfsel [gelijk volgt] moge worden gelaten.
3Want zo zegt de Heere Heere: De stad, die uitgaat met duizend, zal honderd overhouden, en die uitgaat met honderd, zal tien overhouden, in het huis Israëls.
 uitgaat met duizend, Dat is, die zoveel volk nu ter oorlog uitzendt, waar men met zoveel volk uittrekt, of die zoveel placht uit te leveren.
,
 honderd overhouden, Dat is, er zal nauwelijks van tien een overblijven; zie wijders vs.15, en Amo 6:9 .
4Want zo zegt de Heere tot het huis Israëls: Zoekt Mij, en leeft.
 leeft Dat is, gij zult bevinden dat gij zekerlijk zult leven; zie van zulke beloften Pro 3:3 ; Psa 37:3 ; Eze 16:6 , met de aantekening. Alzo in vs.6.
5Maar zoekt Beth-el niet, en komt niet te Gilgal, en gaat niet over naar Ber-seba; want Gilgal zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en Beth-el zal worden tot niet.
 Bethel niet, Om gemeenschap te hebben met de afgoderij, die men aldaar bedrijft; verg. dit met Hos 4:15 , en Hos 12:12 ; idem in Amo 4:4 .
,
 Gilgal, Zie Hos 4:15 .
,
  Ber-seba; Alwaar men ook al enige afgoderij gesticht had, vermits der oudvaders gezichten. Zie Gen 26:24-25 . en verg. in Amo 8:14 .
,
 Gilgal zal De afgodische inwoners, en die part en deel hebben aan de afgoderij van GilGal.
,
 voorzeker Hebr. zal gevankelijk weggevoerd wordende, gevankelijk worden weggevoerd.
,
 niet Hebr. Aven, waarvan God Beth-El genoemd heeft Beth Aven, dat is, huis der nietigheid, of ijdelheid, enz. Zie Hos 4:15 .
6Zoekt den Heere, en leeft; opdat Hij niet doorbreke in het huis van Jozef als een vuur, dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in Beth-el;
 huis van Jozef Dat is, Israël, of de tien stammen; waarvan Efraïm, uit Jozefs zoon, de voornaamste was. Verg. vs.15.
,
 vuur, Gelijk Amo 1:4 , enz.
,
 in Bethel; Dit kan men met sommigen voegen bij het voorgaande woord, vertere, de zaak op een uitkomende.
7Die het recht in alsem verkeren, en de gerechtigheid ter aarde doen liggen.
 Die het recht Dit kan men passen op die van Bethel, of die van het huis van Jozef in het algemeen, in het voorgaande vers vermeld. Sommigen nemen het als een verwijtende aanspraak: Gij die, of gij zijt degene, die, enz.
,
 alsem verkeren, Dat is, in enkel bitterheid, doende onrecht en leed aan de onschuldigen, die tot het recht [zijnde in zichzelven zeer zoet en aangenaam] hunne toevlucht veiliglijk behoorden te nemen, en daardoor bescherm te zijn. Verg. Amo 6:12 .
,
 doen liggen Als een onwaardig en veracht ding, dat vertreden wordt.
8Die het Zevengesternte en den Orion maakt, en de doodsschaduw in den morgenstond verandert, en den dag als den nacht verduistert; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem, Heere is Zijn Naam.
 Die het Hierop verstaan sommigen de voorgaande woorden: Zoekt dien, die, enz. Anderen hechten het aan het volgende vers, beginnende aldus: [diezelfve is het] die, enz. beide in een goeden zin. Verg. Amo 4:13 .
,
  Zevengesternte en den Orion maakt, Zie hiervan en van Orion, Job 9:9 .
,
 doodsschaduw Zie Job 3:5 , en Psa 23:4 , met de aantekening.
,
 als den nacht verduistert; Of, door den nacht.
,
 roept, Dat is, beschikt dat zij [als op een uitdrukkelijk bevel] uit de zee opklimmen naar boven en den regen maken, dien God op de aarde uitstort. Verg. Jer 25:29 , met de aantekening.
,
 aardbodem, Hebr. op het aangezicht der aarde.
9Die Zich verkwikt door verwoesting over een sterke; zodat de verwoesting komt over een vesting.
 verkwikt Als hebbende een welgevallen aan de werken zijner gerechtigheid. Aldus wordt het Hebr. woord ook gebruikt voorzich verkwikken, Job 9:27 , en Job 10:20 ; Psa 39:14 . Verg. wijders Deu 28:63 . Anders: die den verstoorder, of den verstoorde [die niet was dan enkel verwoesting, [ganselijk verwoest] sterkt, of met dapperheid geeft, over, of tegen den, of ene sterke, dat hij dien overwinne en zijne vestingen inneme.
,
 vesting Daar het menselijk gans ongezien en onverwacht was. Dien behoorde Israël te vrezen en te zoeken, om zulke zijne oordelen te ontgaan; maar integendeel, enz., gelijk volgt.
10Zij haten in de poort dengene, die bestraft, en hebben een gruwel van dien, die oprechtelijk spreekt.
 poort dengene, Dat is, in het gericht, dat men in de poorten hield. Zie Gen 22:17 ; Job 5:4 ; Psa 127:5 , met de aantekening. Alzo vs.12, en verg. Isa 29:21 .
,
 oprechtelijk spreekt Of, hetgeen oprecht is.
11Daarom, omdat gij den arme vertreedt en een last koren van hem neemt, zo hebt gij wel huizen gebouwd van gehouwen steen, maar gij zult daarin niet wonen; gij hebt gewenste wijngaarden geplant, maar gij zult derzelver wijn niet drinken.
 vertreedt Hebr. op den arme treedt, alsof hij stof en slijk ware. Verg. Amo 2:7 , met de aantekening.
,
 last koren van hem neemt, Dat is, [gelijk sommigen dit bekwamelijk verstaan] zoveel als een mens, of arme, op zijne schouders kan dragen, dat hij met zijn zuren arbeid verdiend of verkregen heeft, menende daarvan met zijn huisgezin te leven, dat neemt gij wolven van hem. Anders: met, of bij lasten neemt gij het koren van hem, door geweld, of hem zulke ontijdige voldoening afdringende, als u maar belieft, zonder op enige billijkheid te zien.
,
 gebouwd van gehouwen steen, Versta, door veel onrechts, waarvan in het voorgaande en volgende; verg. met dit vers Mic 6:15 ; Zep 1:13 ; idem Isa 65:21 .
,
 gewenste wijngaarden geplant, Hebr. wijngaarden der begeerte, of van den wens.
12Want Ik weet, dat uw overtredingen menigvuldig, en uw zonden machtig vele zijn; zij benauwen den rechtvaardige, nemen zoengeld, en verstoten de nooddruftigen in de poort.
 zij benauwen den rechtvaardige, Of, gij benauwt, enz.
,
 zoengeld, Of, losgeld, rantsoen, om den schuldigen en strafwaardige vrij te laten, tegen Gods wet, Num 35:31 . Of, zij nemen het van den onschuldige, die het hun moet geven zo hij hun geweld ontgaan wil.
,
 verstoten de nooddruftigen Te weten, van zijn recht, of wijzen hem af, doen hem ter zijde afgaan, van zijn recht, dat buigende en verkerende.
,
 poort Gelijk in vs.10.
13Daarom zal de verstandige te dier tijd zwijgen, want het zal een boze tijd zijn.
 verstandige Die God vreest, en dienvolgens recht wijs is. Of, de onderwijzer, leraar.
,
 dier tijd Als God dit boze volk straffen zal.
,
 zwijgen, Niet murmurerende tegen Gods oordelen en straffen, hoewel zij zeer zwaar zullen zijn, maar Hem in alles recht gevende, omdat de zonden van Israël zoveel en gruwelijk waren, gelijk voorzegd. Verg. Psa 37:7 . Sommigen verstaan dat God hen straffen zou met het stilzwijgen der profeten of leraars en andere vromen, die het met God hielden, omdat zij niet wilden onderwezen en gestraft zijn, maar de bestraffers bitterlijk haatte en vervolgden, gelijk vs.10. Verg. Mat 7:6 .
,
 boze tijd zijn Of, tijd van het kwaad; dat is, der straf, van grote ellende en verwoesting, gelijk Psa 37:19 ; Jer 15:11 ; Mic 2:3 . Sommigen duiden het op de voorgemelde grote boosheid van het volk in dien tijd.
14Zoekt het goede, en niet het boze, opdat gij leeft; en alzo zal de Heere, de God der heirscharen, met ulieden zijn, gelijk als gij zegt.
 met ulieden zijn, Zie Gen 21:22 .
,
 zegt Dat is, gelijk gij u dus pleegt te beroemen, maar ten onrechte, zolang gij u niet bekeert; of gelijk gij voorgeeft te begeren dat God met u moge zijn.
15Haat het boze, en hebt lief het goede, en bestelt het recht in de poort, misschien zal de Heere, de God der heirscharen, aan Jozefs overblijfsel genadig zijn.
 misschien zal de HEERE, Verg. Joe 2:14 , met de aantekening.
,
 Jozefs overblijfsel Gelijk vs.6.
16Daarom, zo zegt de Heere, de God der heirscharen, de Heere: Op alle straten zal rouwklage zijn, en in alle wijken zullen zij zeggen: Och! och! en zullen den akkerman roepen tot treuren, en rouwklage zal zijn bij degenen, die verstand van kermen hebben.
 Daarom, Omdat gij alle vermaningen en bestraffingen veracht en geen hoop geeft van bekering.
,
 straten zal rouwklage zijn, Het zal een universele of algemene ellende zijn, en daarom zal het overal vol misbaar, huilen en wenen zijn.
,
 rouwklage zal zijn bij degenen, Of, en ter rouwklage, die verstand van kermen hebben.
,
 die verstand van kermen hebben Zie Jer 9:17 .
17Ja, in alle wijngaarden zal rouwklage zijn; want Ik zal door het midden van u doorgaan; zegt de Heere.
 wijngaarden Waar men over den wijnoogst vrolijk placht te zingen, enz. Zie Psa 4:8 , en Jer 25:30 , met de aantekening.
,
 doorgaan; Of, als Ik zal doorgaan, enz. met mijne plagen; als Ik den verwoestenden vijand door het ganse land zal doen gaan, gelijk God gezegd werd door Egypte te passeren, als Hij den engel zond om de eertsgeborenen te slaan; Exo 12:12 .
18Wee dien, die des Heeren dag begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des Heeren zijn? Hij zal duisternis wezen en geen licht.
 dag Den bestemden tijd van Gods oordeel en straf. Zie Joe 1:15 .
,
 begeren Door huichelarij, alsof zij onschuldig waren, en Gods straffen niet hadden te vrezen, of door spotternij, alsof zij zeiden: Wij mochten dien dag wel eens zien, waar blijft hij? Zie Isa 5:19 ; Jer 17:15 , met de aantekening, idem in Amo 6:3 .
,
 duisternis wezen en geen licht Zie Joe 2:2 .
19Als wanneer iemand vlood voor het aangezicht eens leeuws, en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijn hand aan den wand, en hem beet een slang.
 Als wanneer iemand vlood Zodanig zal des Heeren dag zijn, dat gij de straf niet zult ontgaan, maar van het ene verschrikkelijke gevaar in het andere vallen, totdat gij omkomt. Zie Isa 24:18 ; Jer 48:44 ; Hos 13:7-8 .
20Zal dan niet des Heeren dag duisternis zijn, en geen licht? En donkerheid, zodat er geen glans aan zij?
 Zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn, Ja gewisselijk, wil de profeet zeggen, gij moogt het loochenen, of u het tegendeel inbeelden zoveel gij wilt, het zal nochtans alzo zijn.
21Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbods dagen niet rieken.
 haat, Zie Isa 1:11-14 , met de aantekening.
,
  Verbods- dagen Zie Lev 23:36 .
,
 rieken Gelijk wij ook in onze taal spreken van personen en zaken, waarvan wij een groten afkeer hebben. Anders: op uwe verbondsdagen mag, of zal Ik niet rieken; te weten, uw reukwerk, dat gij mij alsdan offert, dat anders in recht gebruik een lieflijke reuk was voor den Heere. Zie Lev 26:31 .
22Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien.
 dankoffer Of, uw vette dankoffers.
23Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uwer luiten spel niet horen.
 getier uwer liederen van Mij weg; Het Hebr. woord betekent allerlei gedruis, en ook menigte, overvloed. Het zingen en spelen was mede van God te dien tijde in zijne uiterlijken dienst ingesteld, maar van hen [als de rest] verdorven door huichelarij en goddeloosheid, en voornamelijk door die snode afgoderij, bij welke zij hun gezang gebruikten. Zie Amo 8:3 .
,
 luiten Anders: harpen.
,
 spel Of, melodie, gezang.
24Maar laat het oordeel zich daarhenen wenden als de wateren, en de gerechtigheid als een sterke beek.
 oordeel Dat is, weest overvloedig en ijverig in recht en gerechtigheid, dat is, het wat Ik eis. Anders: Maar het oordeel zal zich, enz.; dat is, mijne straffen zullen u met geweld en menigte overvallen en overal doordringen, om al uwe huichelarij, afgoderij en goddeloosheid.
25Hebt gij Mij veertig jaren in de woestijn slachtofferen en spijsoffer toegebracht, o huis Israëls?
 Mij veertig jaren Geenszins, wil God zeggen, want uw hart is niet bij of met mij geweest, niet oprecht voor mij, in dit alles, maar enz., gelijk volgt. Deze vraag loochent sterkelijk. Verg. Act 7:41-43 .
26Ja, gij droegt de tent van uw Melech, en den Kijun, uw beelden, de ster uws gods, dien gij uzelf hadt gemaakt.
 droegt Dit kan men alzo verstaan dat zij [als moedwillige en ongebonden afgodendienaars], zulks naar de letter somwijlen mogen hebben gedaan; of alzo, dat hun hart niet bij Gods tent [die zij met het lichaam droegen] en zijn Godsdienst, maar bij hunne afgoden geweest is, die zij in het hart droegen, zulks dat hun uiterlijke huichelende godsdienst voor God niets dan enkel afgoderij is geacht geweest.
,
 tent Of, hut, gehemelte, deksel. Het Hebr. woord wordt alleenlijk hier zo gevonden. Het schijnt dat de profeet de heidense afgodische namen verwijtend hier gebruikt, om Israël te beschamen.
,
 Melech, Dat is, koning; versta den afgod Molech, of Milcom, en zie Jer 49:1 , idem in Amo 7:13 .
,
  Kijûn, Dit houden sommigen voor den naam van een afgod, idem de planeet Saturnus. Doch men kan het ook bekwamelijk met anderen aldus overzetten: en het gereedschap, [of, stelling, stijlen, het gestoelte] uwer beelden.
,
 ster uws gods, Dat is, de beeltenis van de ster van uwen afgod; verg. Act 7:41-43 ; idem Jer 7:18 , met de aantekening. Eenigen menen dat Molech Saturnus is geweest, en anderen van Baäl, de andere planeten of sterren. Anders: het gesternte uwer goden, enz.
27Daarom zal Ik ulieden gevankelijk wegvoeren, ver boven Damaskus henen, zegt de Heere, Wiens Naam is God der heirscharen.
 ver boven Damaskus henen, Tot de uiterste omstreken van Assyrië, ja boven Babylonië. Zie Act 7:43 ; idem 2Ki 17:6 . Van Damaskus, zie Gen 14:15 , en 2Sa 8:5 . Sommigen duiden het ook op de scherpheid dezer gevangenschap, die veel harder zou zijn dan die van Syrië, onder Hazael; 2Ki 13:3 , 2Ki 13:7 .
Copyright information for DutSVVA